Heil zij elk schepsel dat d’aerde bemint,
In wissel der tijde het leven begint.
Hier in het noorder, herfst komt gestaag,
Koel en vol oogst in de avondse vlaag.
De komende vorst zal de bladeren tinten,
In kleuren die flikkren in waaiende winden.
In ’t zuider viert men de lente haar zege,
Die wint van de winter, van koude verwege.
De natuer verrijst uit haar starre slaap,
En met nieuwe kracht herneemt zij haar stap.
Satanisten genieten 't aerdse gewin,
In ’t lijfelijk leven ligt hun bemin.
De kringen der werelt, zo heerlijk en teer,
Ons broze eilant in de ruimte zoo weêr.
Met kennis komt eerbied, ootmoedig van geest,
Zoeken wij waarheid, in nacht en in feest.
En alhoewel ’t menschenrijk roert in zijn strijd,
Moge een ieder vinden: gezondheid en tijt.
Reactie plaatsen
Reacties